
Geen nakoming vaststellingsovereenkomst voor werknemer in kort geding
Een werknemer vordert in kort geding nakoming van een vaststellingsovereenkomst met zijn oud-werkgever. Zijn verzoek wordt afgewezen. Onder meer omdat een spoedeisend belang ontbreekt.
De werknemer vordert bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland een bedrag van € 150.000. Dat bedrag staat als beëindigingsvergoeding in de vaststellingsovereenkomst die hij met twee bestuurders van zijn voormalig werkgever heeft gesloten.
Beëindiging
De werknemer werkt al een jaar of zeven voor de werkgever. Hij vervult gelijktijdig verschillende rollen, namelijk die van CFO, Manager Marketing en Teamleider Bedrijfsvoering. Door spanningen in de samenwerking met medewerkers wordt de man door een nieuw aangetreden leidinggevende gevraagd zijn rol als Teamleider Bedrijfsvoering neer te leggen. Dat ziet de man niet zitten.
Vaststellingsovereenkomst
Om die reden laat hij door zijn advocaat een vaststellingsovereenkomst opstellen ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, met daarin een vergoeding van € 150.000. Dit bedrag is zo hoog als tien keer de transitievergoeding die de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer ondertekent deze overeenkomst zelf en laat de overeenkomst ook ondertekenen door de penningmeester van het bestuur en een bestuurslid waarmee de werknemer een goede verstandhouding heeft. De direct leidinggevende van de man krijgt de vaststellingsovereenkomst niet te zien, net als drie andere bestuursleden van de werkgever. Ze zijn ook niet op de hoogte van de in de overeenkomst opgenomen vergoeding.
Bezwaar
Op het moment dat de andere bestuursleden weet krijgen van de hoogte van de vergoeding, maken ze bezwaar en vragen ze de betrokken bestuursleden hoe tot de vaststellingsovereenkomst en de vergoeding is gekomen. Zij ontvangen echter geen reactie; de bestuursleden die de overeenkomst ondertekenden houden zich onbereikbaar en onvindbaar, ze hebben zich ook uitgeschreven als bestuurder. Het woord is nu aan de voorzieningenrechter, deze is niet mals voor de werknemer.
Belang
Volgens de voorzieningenrechter wist de werknemer namelijk dat de overeengekomen vergoeding niet werd gedragen door en ook niet in het belang van de werkgever was. De werknemer heeft ter zitting immers laten weten dat hij de vaststellingsovereenkomst niet met zijn leidinggevende heeft besproken, omdat hij dacht dat het dan niet goed voor hem zou uitpakken. Voor de voorzieningenrechter kleven hierdoor zoveel vragen aan de zaak dat het op dit moment niet aannemelijk is dat een bodemrechter de vordering van de werknemer zal toewijzen. Alleen al daarom wijst de rechter de vordering van de werknemer af.
Spoedeisend belang
Daar komt bij dat de voorzieningenrechter vindt dat de werknemer geen spoedeisende reden heeft om te kiezen voor een kort geding. Dat de man niet een paar jaar lang in onzekerheid wil zitten is geen spoedeisende reden. Van een zwaarwegend financieel belang bij een oordeel in kort geding is ook niet gebleken, omdat de man een WW-uitkering ontvangt waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. De vordering van de man slaagt dus niet. Hij moet een bodemprocedure beginnen om zijn vergoeding te kunnen krijgen.